Deze vraag lijkt zo eenvoudig, maar het antwoord is niet zo een twee drie te
geven. Er zijn veel manieren om aan programma-ideeën te komen. Op de vraag hoe
jij aan ideeën komt, zal snel het antwoord volgen:'nou gewoon ...'; zonder te
beseffen hoe de dingen gaan.
Stap 1: ideeën verzamelen
Voor het verzamelen van ideeën is je eigen fantasie een van de grootste
bronnen. Door naar je doelgroep te luisteren en te kijken krijg je veel
ideeën.
Ook kun je onderwerpen of thema's uit het programma-aanbod binnen je instelling,
of een bijzondere gebeurtenis als uitgangspunt nemen. Daarnaast zijn programma's
gemaakt voor je doelgroep op radio en televisie, tijdschriften, boeken, films en
ook je eigen ervaring onuitputtelijke inspiratiebronnen. Natuurlijk kun je ook
door middel van associatiemethoden gaan brainstormen. Daarbij reageer je
spontaan met een woord op een woord van een ander. Op die manier zul je veel
ongebruikelijke combinaties opdoen en daardoor op bijzondere ideeën kunnen
komen.
Het combineren van ideeën
Door een verband te zoeken tussen twee dingen die ogenschijnlijk niets
met elkaar te maken hebben, ontstaat er iets nieuws. Enige vaardigheid in
dit combineren moet de activiteitenbegeleider wel hebben. Zowel voor het
bedenken van thema's, het ontwerpen van nieuwe spelen, als het verzinnen van
activiteiten.
Het is handig om spel- en activiteitenmogelijkheden te onderscheiden.
Hierbij stuiten we direct op een moeilijkheid. Niet iedere doelgroep kan
dezelfde indeling hanteren.
Spel- en activiteitenmogelijkheden kunnen verdeeld worden naar:
- De omgeving van het spel: bos-, binnen- en waterspelen.
- Het materiaal dat wordt gebruikt: bal- en kompasspelen.
- De activiteiten die in het spel centraal staan: verstop-, ren- en
tikspelen.
- De aard van het spel: wedstrijden, non-competitieve spelen (spelen
zonder winnen) en samenwerkingsspelen.
- Een functie die geoefend wordt: concentratie-, fantasie- en
taalspelen.
- De groepsgrootte: individuele-, groeps en twee partijenspelen.
- De psychologie van het spel: puzzel-, strategische en geluksspelen.
De spelconstructie
Elk spel is opgebouwd uit een aantal elementen. Bijvoorbeeld: speelveld,
materiaal, groepsgrootte, speldoel (scoren, tikken, vinden, enzovoorts).
Als je deze elementen apart bekijkt, zijn we bezig de spelconstructie te
analyseren. Je komt aan de weet hoe het spel in elkaar zit. En als je dat
weet, is het een klein kunstje om zelf een nieuw spel te maken. We laten
hier zien hoe dat in zijn werk gaat.
Bij de spelkeuze moet je rekening houden met:
De activiteit
- past het in het thema;
- kan het zo worden veranderd, dat het in het thema past;
- in welk activiteitengebied past de activiteit; is daar veel/weinig
aandacht aan besteed;
De doelgroep
- leeftijd;
- samenstelling: leeftijd, niveau, sekse, drukke of rustige doelgroep;
- vaardigheid: lichamelijk, sociaal, kennisniveau, emotioneel;
- grootte: aantal, subgroepindeling en het aantal begeleiders;
- spanningsboog: hoe lang kan de doelgroep interesse voor dat spel
opbrengen.
Omgeving, accommodatie
- grootte, soort vloer, welke obstakels zijn er, (on)veiligheid,
overlast voor de omgeving.
Tijd
- speeltijd, tijd van het jaar, tijdstip van de dag.
Materialen
- wat is nodig, wat is er aanwezig, wat kan of moet worden
aangeschaft?
Eigen mogelijkheden begeleiders
- enthousiasme, voorkeur, ervaring, durf, samenwerking met anderen,
sfeer.
Door regelmatig te vragen naar ideeën voor programma's, kom je te weten
wat de doelgroep interesseert en welke thema's en activiteiten bij hen leven.
Als je de doelgroep om ideeën vraagt, laat dan wel merken dat je hun ideeën
serieus neemt. Je kunt hiervoor allerlei methoden gebruiken. Enkele suggesties:
- ideeënbus: de doelgroep kan zijn programmawensen hierin doen. Ook
bruikbaar binnen je instelling.
- Wensenboom: de doelgroep prikken hun favoriete activiteit op de boom.
Kun je nog jaren plezier van hebben.
- Vrij associëren; geef de doelgroep een onderwerp en laat hen
dingen noemen of opschrijven die daarmee te maken hebben.
- Associëren met (spel)materiaal: teken of omschrijf op kaartjes
verschillende voorwerpen. Dat kan spelmateriaal zijn, zoals een bal, touw of
papier, maar ook een kast, stoel of boom. Leg alle kaartjes met de
beschreven kant onder op een tafel of op de grond. Laat de doelgroep steeds
twee kaartjes omdraaien. Vervolgens mogen ze bedenken welke activiteit ze
kunnen doen met de twee voorwerpen die ze hebben omgedraaid.
- Brainstorming: Brainstorming is een
methode, om een groep mensen te stimuleren zoveel mogelijk ideeën te uiten.
Je maakt gebruik van elkaars creativiteit.
Voor brainstorming moet een aantal spelregels in acht worden genomen:
- Het onderwerp van de brainstorming moet voor iedereen duidelijk
zijn. Omschrijf het concrete onderwerp van het brainstormen aan het
begin van de sessie en ga na, of iedereen met hetzelfde onderwerp bezig is.
- Brainstorming vraagt een duidelijke leiding. Brainstorming is
aan een aantal spelregels gebonden en vraagt gelijkwaardige deelname van
alle betrokkenen. Daarom verdient het aanbeveling duidelijke afspraken over
de leiding van de bijeenkomst te maken.
- Spreek duidelijke spelregels af en bewaak die ook. Er is pas
sprake van brainstorming, als je je aan een aantal spelregels houdt. Deze
spelregels moeten voor elke brainstorming gememoreerd worden en iedereen
moet daarop ook worden aangesproken tijdens de brainstorming.
- Alle deelnemers moeten een gelijkwaardige inbreng kunnen hebben.
Uitgangspunt is, dat deelnemers die zijn uitgenodigd bij het onderwerp
betrokkenen zijn en willen en kunnen nadenken over oplossingen. Daarom moet
door de aanpak van de brainstorming iedereen aangemoedigd worden zoveel
mogelijk mee te doen.
- Kwantiteit is belangrijker dan kwaliteit. Aanvankelijk is het
van belang, dat alles op tafel komt wat in de deelnemers opkomt. Het is
moeilijker ideeën te krijgen dan ze later weg te strepen.
- Maak ruimte voor kruisbestuiving. Geen enkel idee is te gek.
Door 'gekke' ideeën van de een kan de creativiteit van de andere deelnemers
weer gestimuleerd worden.
- Lever geen kritiek. Tijdens de brainstorming mag niemand
kritiek leveren, omdat daardoor het spontaan uiten van ideeën wordt
belemmerd.
- Noteer meteen alle geopperde ideeën zonder aarzelen zichtbaar voor
iedereen. Laat iemand alle ideeën, die geopperd worden zonder commentaar
of bedenking opschrijven op bord of flip-over. Zodoende kan iedereen af en
toe de lijst met ideeën doornemen. Dit leidt soms weer tot nieuwe ideeën.
- Ga door tot er echt geen nieuwe ideeën meer komen. Beëindig
de brainstormingsbijeenkomsten niet te snel. Geef deelnemers de tijd, om
nieuwe ideeën te laten rijpen.
- Zorg voor een ontspannen sfeer. Een informele sfeer stimuleert
het creatieve proces. Een grap kan stimulerend werken. Mensen mogen echter
niet worden uitgelachen. Er zijn immers geen stomme ideeën. Ook oppassen
voor doorslaan naar een te lacherige sfeer. Het belang van het krijgen van
goede ideeën moet blijven overheersen.
- Laat de groep kiezen, welke ideeën men wil gebruiken om verder uit
te werken. Als de brainstorming 'opgedroogd' is, moet het grote aantal
ideeën kritisch worden onderzocht en in aantal worden teruggebracht. Maak
afspraken over hoe de ideeën verder worden uitgewerkt.
Stap 2: Onderwerpen kiezen uit de verzamelde ideeën
Uit de vele ideeën die je hebt verzameld, ga je nu een selectie maken. Om een
goede keus te maken is het handig om bij elk idee af te vragen:
- Kan de doelgroep dit?
- Houd daarbij rekening met de handicap(s) van de doelgroep. Denk aan de
leeftijdsopbouw van je groep en aan de samenwerking daarbinnen. Kijk naar
het aantal begeleiders.
- Zijn er bepaalde doelen die je behalen wilt?
- Welke ruimte en welk materiaal heb je nodig?
- Als zich hier een probleem voordoet, kun je nog proberen aan andere
ruimtes of extra materiaal te komen.
- Hoeveel tijd is ervoor beschikbaar?
- Ben je er een kwartier, een uur of hele dag mee bezig? Heeft het
leidingteam genoeg tijd ter beschikking om het goed voor te bereiden en uit
te voeren?
- Beschikt je leidingteam over de noodzakelijke kennis en vaardigheden?
- Denk aan praktische ervaring, zodat je snel kunt reageren, en voldoende
theoretische kennis om de activiteit tot een succes te maken. Heeft je
leidingteam voldoende mensen met ervaring die weten hoe en of je die
activiteit op dat tijdstip kunt uitvoeren?
Ontspanning door inspanning is al een mooi doel. Een mooi speldoel kan ook
zijn: ontspanning en ontwikkeling tegelijkertijd. Met de ontwikkeling in deze
context wordt de vorming van de persoonlijkheid bedoelt. De ontwikkeling kan
gestimuleerd worden door het accent te leggen op elementen als het samen spelen
en werken, groeiende zelfstandigheid, buitenleven, en
wereldoriëntatie.
Bijvoorbeeld door:
- Door de doelgroep onder te verdelen in subgroepjes, waarmee een goede
oefensituatie wordt geboden;
- De wijze van leidinggeven, gericht op afnemende leiding.
Ook de activiteiten voor de verschillende leeftijdsgroepen zijn een
belangrijk element. De keuze van de te ondernemen spelen en activiteiten is geen
vrijblijvende zaak. Hierdoor kan en moet bewust een bijdrage worden geleverd aan
de gewenste combinatie van ontspanning en ontwikkeling. Daarbij is
veelzijdigheid een pre. Veelzijdigheid in onderwerpen waar het aanbod van spelen
en activiteiten zich op dient te richten. Veelzijdigheid ook in effecten die ten
aanzien van de ontwikkeling kunnen worden bereikt.
Veelzijdigheid ten aanzien van ontwikkelingseffecten wordt zichtbaar in de
vier ontwikkelingsaspecten. Deze ontwikkelingsaspecten dragen bij tot de vorming
van de persoonlijkheid en dienen daarom op evenwichtige wijze in het spel- en
activiteitenaanbod terug te komen. Binnen deze vier ontwikkelingsaspecten kunnen
voor de spelen en activiteiten doelen worden afgeleid. Zowel de
activiteitengebieden als de vier ontwikkelingsaspecten zijn een hulpmiddel om
een veelzijdige ontspanning en ontwikkeling te bevorderen.
Speldoelen kinderen
Of dat nu bewust wordt nagestreefd of niet, activiteiten hebben altijd effect
op de kinderen. Het maakt daarbij geen verschil of het om een
actief-tikspel-voor-tussen-door gaat of om een zorgvuldig uitgevoerd spel.
Het feit dat spelen en activiteiten altijd effect bewerkstelligen, is te
verklaren uit wat spelen is.
Spelen en activiteiten bieden de kinderen namelijk een uitstekende
oefensituatie om allerlei ervaringen op te doen, om met mogelijkheden te
experimenteren, om uit te testen wat kan en ook een beetje wat niet kan. Omdat
spelen zich afspeelt in een alsof-werkelijkheid: de alledaagse werkelijkheid
krijgt een andere vorm. Daarin speelt het kind meestal met iets of iemand, maar
het andere of de ander speelt ook met hem. Er is altijd sprake van interactie
met de omringende werkelijkheid. Spelen wordt dus gekenmerkt door onvoorspelbare
afwisseling, is uitdagend en verrassend, spannend en ontspannend tegelijk.
Spelen doe je om het spelen, het spelen op zich geeft voldoening, het resultaat
is ondergeschikt.
Spelen is plezierig. Plezier is een van de belangrijkste voorwaarden om te
kunnen spelen, net als een sfeer van veiligheid en vertrouwen. Vertrouwen
bijvoorbeeld dat de tegenspeler zich ook aan de spelregels zal houden zoals die
zijn afgesproken. Spelen gebeurt in principe in vrijheid van handelen. Spelen is
doen waar je zin in hebt, zolang je er zin in hebt, of door zelf de manier te
kiezen waarop je iets doet.
Is er dan alleen sprake van spelen als al deze kenmerken van toepassing zijn?
Nee, soms zie je kinderen immers heerlijk spelen, terwijl ze tegelijkertijd
doelgericht bezig zijn, zoals bijvoorbeeld met voetballen, zwemmen of puzzelen.
Blijkbaar zijn er dan voldoende kenmerken over om over spelen te kunnen
spreken. Bijvoorbeeld bij het voetballen, het onvoorspelbare van het spelen met
de bal en de andere spelers, het plezier van het in actie zijn, vrij zijn, het
bewegen, enzovoorts.
Realiseer je altijd, ook met een onschuldig spelletje, dat je iets
bewerkstelligd. Bij de ene speler misschien een opkikker van het zelfvertrouwen,
bij een andere speler misschien de ontdekking hoe hij zijn kwaadheid kan
beheersen. De vormende waarden van spelen zijn situationeel gebonden. In de ene
situatie kan een zelfde spel positief, in een andere situatie negatief worden
gewaardeerd.
Uitgangspositie was dat we een bijdrage willen leveren aan de vorming van de
persoonlijkheid. Daarbij is het van belang dat de activiteitenbegeleider bewust
nadenkt over wat hij wil bewerkstelligen. Dus: bewust speldoelen kiest.
Door middel van spelen en activiteiten kunnen heel veel verschillende
speldoelen worden gerealiseerd. Per spel of activiteit zelfs vaak meerdere.
Speldoelen zijn namelijk af te leiden van de ontwikkelingsaspecten, die bij de
ontwikkeling zijn te onderscheiden:
- De lichamelijke ontwikkeling; hierbij gaat het om de ontwikkeling
van:
- de motoriek (het vermogen om te bewegen), zowel de grove motoriek
(bijvoorbeeld klimmen en fietsen), als de fijne motoriek, de kleine
bewegingen met handen, vingers, voeten, en tenen (bijvoorbeeld tekenen),
vaardigheden, conditie, souplesse;
- het waarnemingsvermogen, oftewel allerlei vaardigheden met betrekking
tot het gebruik van de zintuigen: kijken, luisteren, ruiken, proeven,
voelen;
- het oriëntatievermogen, het ruimtegevoel.
En hiervan afgeleid: de ontwikkeling van relatievermogen, wendbaarheid,
coördinatie (bijvoorbeeld oog/hand).
Speldoelen kunnen zijn: bewegingservaring opdoen,
reactiesnelheid of het scherpen van de zintuigen.
- De verstandelijke ontwikkeling; hierbij gaat het om de
ontwikkeling van het denkvermogen, of wel het vermogen om informatie te
kunnen opnoemen en verwerken. Aspecten hiervan zijn:
- het voorstellingsvermogen: de vaardigheid om te kunnen plannen en
vooruitdenken en om te kunnen construeren;
- het communicatievermogen, met name de taalbeheersing en het denken in
woorden en begrippen;
- kennis en geheugen, het weten en kunnen onthouden.
Speldoelen kunnen zijn: kennisverwerving, oefenen van geheugen,
oefenen van voorstellingsvermogen taalbeheersing vergroten.
- De sociale ontwikkeling; hierbij gaat het om een proces waarin in
toenemende mate de regels, gewoonten, waarden en normen geleerd worden die
gebruikelijk zijn binnen de gemeenschap waartoe de doelgroep behoort. Dit is
belangrijk voor het omgaan met elkaar, het leggen en onderhouden van
contacten, en het samenwerken.
Aspecten zijn:
- het vermogen om binnen de doelgroep te functioneren, rekening te
houden met elkaar, open te staan voor ideeën van anderen, samen te
werken, waarderen van verschillen, je als individu kunnen onderscheiden
van, zowel als opgaan in de groep, aanvaarden van groepsregels;
- het vermogen om anderen te vertrouwen, het durven overgeven aan de
ander, het durven verantwoordelijkheid te nemen voor de ander;
hulpvaardigheid;
- leiding geven.
Speldoelen kunnen zijn: bevorderen van de samenwerking,
vergroten van uitdrukkingsvermogen, vergroten normbesef.
- De emotionele ontwikkeling; hierbij gaat het om het leren omgaan
met je gevoelens, het onderkennen, uiten, verwerken, en relativeren.
Aspecten zijn:
- zelfvertrouwen, initiatief, doorzettingsvermogen;
- fantasie, verbeeldend vermogen, originaliteit, improvisatievermogen;
- creativiteit, expressievermogen: je eigen manier waarop je aan
ervaringen, materialen en ideeën vorm kunt geven.
Speldoelen kunnen zijn: ontwikkelen expressievermogen, werken
met fantasie.
Deze vier ontwikkelingen zijn dan wel te onderscheiden, maar hangen uiteraard
sterk met elkaar samen. Om te kunnen fietsen heb je je benen nodig om te
trappen, je evenwichtsgevoel, maar ook je verstand (voor de verkeersregels).
Bepalend voor de keuze van speldoelen zijn onder andere de doelgroep, de
accommodatie, en de eigen mogelijkheden. De beginsituatie dus.
Daarbij streven we veelzijdigheid na. Er is een relatie tussen speldoel
enerzijds en de keuze van spelen en activiteiten anderzijds. Via die keuze moet
het speldoel worden gerealiseerd. Daarvoor leent de ene activiteit zich veel
beter dan de andere.
Activiteitengebieden zijn niet meer dan een rubricering van spel- en
activiteitenmogelijkheden. Er zijn nogal wat verschillen; zowel in aantal,
naamgeving, als samenstelling. Deze verschillen zijn er niet voor niets: zij
geven de accenten aan die voor die specifieke leeftijdsgroep waardevol zijn. Zij
sluiten nauw aan bij de interesses van de doelgroep. Het werken met de
activiteitengebieden is een waarborg voor een evenwichtig activiteitenpakket
wanneer het gebruikt wordt als hulpmiddel bij het programmeren.
Activiteitengebieden kunnen bij het programmeren op verschillende momenten een
functie hebben.
Vooraf:
- Bij het verzinnen, kiezen en/of plannen van spelen/activiteiten
(activiteitengebieden als startpunt);
Achteraf:
- Om te checken of alle soorten activiteiten binnen een planning aan bod
komen (activiteitengebieden als controlemiddel).
Ontwikkelingsaspecten
Spelen en activiteiten worden ingezet om (spel-)doelen te realiseren. Deze
speldoelen zijn terug te voeren naar vier ontwikkelingsaspecten:
- De lichamelijke ontwikkeling
- De verstandelijke ontwikkeling
- De sociale ontwikkeling
- De emotionele ontwikkeling
Dit vertaalt naar leeftijdsgroepen, kan de volgende verdeling gehanteerd
worden:
5 tot 7 jaar:
- Expressie
- Sport en spel
- Buitenleven
- Stille momenten
7-11 jaar:
- Ontdekken
- Buitenleven
- Sport en spel
- Laat zien wie je bent
10-15 jaar:
- Muziek en toneel
- Kan verder onderverdeelt worden in:
- Improvisatie,
- dansen en bewegen,
- zingen,
- verkleden,
- mime,
- kleine presentaties houden.
- Handigheid
- Kan verder onderverdeelt worden in:
- Omgaan met eenvoudig gereedschap,
- graffiti,
- schetsen,
- papier maken.
- Sport en spel
- Kan verder onderverdeelt worden in:
- Kennis van en om kunnen gaan met regels van eenvoudige kaart- en
bordspelen,
- individuele spelen,
- teamsport,
- zintuiglijke spelen,
- kringspelen,
- samenwerkingsspelen.
- Milieu en natuur
- Kan verder onderverdeelt worden in:
- Dicht bij de natuur,
- observatiespelletjes,
- natuur beleven,
- weer en jaargetijden,
- zon, regen en wind,
- kwaliteit van grond en water,
- proefjes.
- Communicatie
- Kan verder onderverdeelt worden in:
- Seinen,
- verkeersregels,
- media,
- communicatieapparatuur zoals televisie, DVD, telefoon en SMS,
- simulatiespelletjes.
- Eten
- Kan verder onderverdeelt worden in:
- Eenvoudige voedselkennis,
- serveren,
- omgaan met kooktoestellen,
- primitief eten.
- Eigen instelling
- Kan verder onderverdeelt worden in:
- Dagboek bijhouden,
- eigen instelling
- Veilig en gezond
- Kan verder onderverdeelt worden in:
- Uitvindingen
- Kan verder onderverdeelt worden in:
- Vervoermiddelen,
- kleine experimenten,
- computer en robot.
- Geven en nemen
- Kan verder onderverdeelt worden in:
- Levensbeschouwing,
- kattenkwaad,
- sportiviteit.
- Andere wereld
- Kan verder onderverdeelt worden in:
- Andere landen,
- de ander,
- andere ruimten,
- heelal,
- onder de grond,
- rituelen.
- Avontuur
- Kan verder onderverdeelt worden in:
- Fantasiewereld,
- boeken en verhalen,
- geheimen,
- stunts,
- speurtochten.
14-18 jaar:
- Sport en spel
- Maatschappij en samenleving
- Kunst en cultuur
- Natuur en milieu
- Technieken
18- ... jaar:
Inbreng van de doelgroep
De doelgroep kan een keuze maken uit hun eigen ideeën en/of door de ideeën
die door de begeleiding zijn aangedragen. Als je deze ideeën met elkaar
vergelijkt zie je meteen hoe groot jouw kennis en inzicht in de interesses van
je doelgroep is. De keuze van de doelgroep kun je bepalen door een 'top vijf'
van de leukste spelen of thema's op te stellen. Je kunt ook eerst ideeën per
categorie (bijvoorbeeld per spelvorm) sorteren en de doelgroep vervolgens uit
elke categorie een keuze laten maken.
Je hebt uit de verzamelde ideeën onderwerpen gekozen. Nu ga je de gekozen
onderwerpen plannen in een schema. Op deze manier kun je vooruitgang en
afwisseling in je programma inbouwen. Maak zo'n planning dat je bij de
uitwerking regelmatig verschillende spelsoorten en activiteitengebieden kunt
gebruiken; hierdoor garandeer je de inhoudelijke veelzijdigheid van je
programma's.
In het schema kun je ook opnemen wie welke programma's verder uitwerkt of
verzorgd en welke materialen er voor nodig zijn. Ook bij het evalueren is een
dergelijk schema een handig instrument.
In het algemeen verloopt programmeren min of meer volgens deze stappen:
- ideeën verzamelen;
- Activiteiten kiezen;
- Programma opstellen;
- Programma uitwerken;
- Uitvoeren programma;
- Nabespreken.
Deze stappen worden zowel bij het programmeren op de lange(re) termijn,
als bij het programmeren voor een bijeenkomst doorlopen. Hier besteden we
uitsluitend aandacht aan het laatste en lichten we de stappen toe voor het
voorbereiden, uitvoeren, en evalueren van een bijeenkomst.
Er zijn allerlei spel- en werkvormen om op ideeën te komen. Met deze idee
n kun je een thema kiezen voor de opkomst.
Bij programmeren gebruik je een thema in feite als kapstok. Het thema
loopt als een rode draad door je activiteiten. Je kunt op een serieuze
manier spelen in thema, door een bepaald onderwerp op een informatieve
manier te benaderen, maar ook op een fantasievolle manier te brengen.
Het thema als achtergrond
De aankleding van de ruimte , de activiteiten en mensen worden in een
bepaalde sfeer geplaatst. Er is geen themaverhaal verwerkt in de
bijeenkomst.
De activiteiten zijn met elkaar verbonden door opdrachten of themafiguren
die voor de samenhang zorgen. Een themafiguur neemt de cliënt mee in
verschillende situaties en activiteiten. Ook kunnen verschillende
activiteiten stukjes van de oplossing van de puzzel/het probleem opleveren.
Bij deze vorm wordt er inlevingsvermogen van de doelgroep gevraagd.
Samen met je doelgroep beleef je een avontuur van begin tot eind. Je
werkt met thema-figuren en het mee- of naspelen van een verhaal. De
doelgroep beleeft het hele verhaal mee en spelen er zelf een rol in. Er
wordt een beroep gedaan op de fantasie en het voorstellingsvermogen van
zowel de doelgroep als de begeleiding. Een thema als verhaal kan het best
tot zijn recht komen als het thema ook als achtergrond en als rode draad in
de aankleding en activiteiten is verwerkt. Je hebt niet veel materialen
nodig om je doelgroep in een verhaal of avontuur op te laten gaan.
Het lijstje met activiteiten voor een bijeenkomst voeg je vervolgens samen
tot een programma. Hierbij is een programmaschema een handig hulpmiddel. In zo'n
schema zijn tijd, activiteit, benodigd materiaal, de uitvoerder, eventueel een
alternatief programma, en de evaluatie opgenomen.
GEGEVENS:
WAAR:
WANNEER: |
BEGINSITUATIE:
(groep, accommodatie/materiaal en (bege)leiding) |
SPEL/ACTIVITEIT/THEMA |
MOTIVERING
ACTIVITEITEN-
KEUZE/DOEL |
DRAAIBOEK |
TIJD |
ACTIVITEIT |
MATERIALEN/KOSTEN |
WIE |
OPMERKINGEN:
bijvoorbeeld
voorbereiding,
alternatief |
NABESPREKING: |
- Door het invullen van dit schema werk je de bijeenkomst uit, en
verdeel je de taken. Het is heel goed mogelijk de doelgroep te laten
deelnemen in het voorbereiden van het programma door ze een aantal taken te
geven.
- Bij de uitvoering van het programma ga je uit van het
programmaschema. Dit is evenwel geen keurslijf. Bij alle doelgroepen zul je
moeten inspelen op de reacties van de doelgroep op het programma, en zo
nodig het schema moeten verlaten en improviserend verder gaan. Het schema is
slechts een hulpmiddel, geen wet!
- De nabespreking van een programma kan een basis zijn voor een
nieuw programma. Onder nabespreken verstaan we ook de spontane reacties van
de doelgroep op een programma.
De tijdsindeling
- Geef aan hoe de activiteiten over de beschikbare tijd zijn verdeeld. Er
moet een duidelijke begin-, midden- en eindactiviteit zijn. Bijvoorbeeld een
warming-up of inleidend spel, de hoofdactiviteit, en een afsluitend spel
zodat de doelgroep weer rustig naar huis gaat.
- Ga ook na hoe de afwisseling is tussen intensieve en rustige
activiteiten, en tussen nieuwe en bekende spelletjes.
- Bij langere programma's is het belangrijk een pauze in te lassen. Dit
kan natuurlijk ook met activiteiten worden ingevuld, zoals drinken,
voorlezen, of lekker even kletsen.
- Ga na of de tijdsplanning aansluit bij de mogelijkheden van de
doelgroep.
- Kijk bij de activiteitenkeuze ook naar de afwisseling in
organisatievorm; bijvoorbeeld de hele groep, subgroepjes, individueel.
Hieronder een aantal eisen waaraan een programma moet voldoen. We hebben geen
onderscheid gemaakt voor korte en lange termijnplanning.
Houd voldoende rekening met/is er voldoende rekening gehouden met:
- De leeftijd van de doelgroep;
- De samenstelling van de doelgroep (oud/jong, jongens/meisjes?);
- De grootte van de doelgroep;
- De beschikbare (bege)leiding;
- De mogelijkheden van de (bege)leiding (tijd, ervaring, speciale
vaardigheden);
- De beschikbare ruimte;
- Het jaargetijde (regenprogramma);
- Tijdsduur van de activiteit (niet te kort of te lang);
- Beschikbare financiën;
- Beschikbaar materiaal;
- Doel van de activiteit (wat willen we eigenlijk: ontspanning,
samenwerking, leren, enzovoorts);
- Soort activiteit (rustig - wild);
- Competitie (ja - nee);
- Vaste activiteiten en feestdagen.
Inbreng van de doelgroep
In het schema geef je ook aan wanneer de doelgroep een rol speelt bij het
uitvoeren van een activiteit. Die rol kan door een individu of door een
subgroepje vervuld worden.
In je schema heb je ingevuld wanneer je met welk onderwerp je in je programma
aan de slag gaat. Nu ga je dit verder uitwerken in de activiteiten die je wilt
gaan doen met de doelgroep. Je stelt vast welke activiteit je wanneer op welke
dag gaat doen.
Door een vaste dagopbouw te hanteren, zorg je ervoor dat de doelgroep in
grote lijnen weet wat ze te wachten staat. Dit schept duidelijkheid en rust, het
zorgt voor een duidelijke structuur, wat vervolgens ten goede komt aan de
veiligheid van de doelgroep.
Een vaste dagopbouw kan er als volgt uit zien:
- Dagopening. Hier kun je voor een ritueel kiezen, zodat er een
duidelijk begin moment is.
- Inleiding dag, hier vertel je wat er die dag gaat gebeuren. Dit kan
al dan niet in thema of met themafiguur om de doelgroep alvast in de
stemming te brengen. Dit kan bijvoorbeeld door het voorlezen van een
verhaal, het doen van een spel of het opvoeren van een toneelstukje.
- Hoofdprogramma. Dit vormt de kern van deze dag. Het kan bestaan uit
een of meerdere activiteiten en uit verschillende spelvormen. Zorg voor
afwisseling tussen passieve en actieve spelen, spanning en ontspanning,
samenwerking in groepjes en subgroepjes, concentreren en lol maken,
knutselen en hollen.
- Rustmoment. Het is belangrijk om even op adem te komen. Je geeft de
doelgroep en jezelf de tijd om iets te drinken en rustig te zitten.
- Afronding. Met de afronding eindig je het programma op een logische
manier en werk je naar de sluiting toe. Aan het eind liggen alle stukjes
van de puzzel op de plaats. De dagafronding is het hoogtepunt en het
duidelijk einde van je programma.
Houd altijd enkele reserveprogramma's achter de hand. Deze kun je
gebruiken als het weer omslaat, een deel van je programma vervalt of niet
goed uit de verf komt, of als de doelgroep in een stemming is die niet past
bij je geplande activiteit.
Denk bij het invullen van je programma aan de volgende zaken:
- Kijk of de doelgroep zich makkelijk, lang en continu op een
onderwerp kan concentreren.
- Wissel rustige en drukke spelen af.
- Ren- en tikspelen verveelt de doelgroep na zo'n 10 minuten. Bij een
groot (bos) spel zoals vlaggenroof, waarin ze zelf hun tempo bepalen,
kun je langer doorgaan.
- Houd enkele reservespelen achter de hand voor het geval dat het spel
heel kort duurt of moet uitvallen.
- Houd er rekening mee dat het uitleggen van een spel dat nieuw is,
tijd kost.
- Zorg ervoor dat de doelgroep goed kan volgen wat er in de groep
gebeurt. Als je een spel uitlegt moet je duidelijk zichtbaar en goed
verstaanbaar zijn.
- Bedenk hoeveel tijd je kwijt bent met het lopen naar het
speelterrein.
- Controleer altijd of er voor elk wat wils in je programma zit.
Alleen als je meerdere spelvormen en activiteitengebieden aanbiedt, is
het programma afwisselend en veelzijdig.
Inbreng van de doelgroep
Maak de doelgroep van tevoren duidelijk wat ze mogen voorbereiden en welke
taak ze zullen krijgen. Jouw doelgroep moet precies weten wat er van ze verwacht
wordt. Het gaat erom dat de doelgroep het leuk en uitdagend vindt om mee te
werken aan het voorbereiden van het programma. Zorg er bij de uitvoering voor
dat ze hun eigen inbreng terugzien. Bijvoorbeeld door:
- Ze hun zelfbedachte spel te laten uitleggen.
- Ze te laten helpen met de concrete voorbereidingen voor een
activiteit. Dit kan zijn het bedenken van een opdracht of post of het mee
helpen uitzetten van een tocht.
- De oudere ervaren uit de doelgroep de jongere uit de doelgroep te
laten helpen bij bepaalde vaardigheden of technieken.
- De doelgroep vragen alvast een activiteit voor te bereiden. Eventueel
thuis. Of laat ze per subgroepje een act voor een (theater) show maken.
Voordat het programma begint heb je het programma met je team nog eens
doorgenomen. Zijn er geen bijzonderheden (veel afwezigen of slecht weer) die je
programma kunnen
beïnvloeden?
Is
het
programma daaraan aan
te passen? Het gaat er dan om dat de doelgroep er weer plezier
in krijgen. Soms heeft de doelgroep een duwtje in de rug of een schouderklopje
nodig om weer enthousiast te worden. Als het niet helpt, wordt het zeker tijd om
een ander spel of activiteit aan te bieden.
Inbreng van de doelgroep
Dit is het moment dat de doelgroep een taak kan uitvoeren. Je hebt op tijd
met de doelgroep hun taak doorgenomen en geoefend. Als je merkt dat het tijdens
het programma niet goed uitpakt, help de doelgroep dan op zo'n manier dat je het
in zijn waarde laat en niet het gevoel geeft dat het heeft gefaald. Geef de
doelgroep het gevoel dat ze mee verantwoordelijk zijn voor het betreffende
programmaonderdeel en leer ze daar zelf vorm aan te geven.
Na afloop ga je het programma nabespreken. Aan de hand van het schema kun je
alle onderdelen doorlopen en de resultaten van de evaluatie opschrijven. Probeer
ook uit te zoeken waarom een programmaonderdeel juist heel goed of minder goed
verliep. Kijk vervolgens hoe het de volgende keer wel goed of beter loopt.
Inbreng van de doelgroep
Het belangrijkste is natuurlijk wat de doelgroep zelf van het programma vond.
Geef ze de ruimte om hun mening te geven. Enkele suggesties om opiniepeilingen
in je programma te verwerken:
- Laat ze een top vijf maken van de vijf leukste en de vijf vervelendste
activiteiten.
- Maak er een spel van om de activiteit te beoordelen door bijvoorbeeld
geluid. Hoe harder de doelgroep schreeuwt, des te leuker vonden ze het.
- De doelgroep kan punten geven aan een activiteit door middel van bordjes
met cijfers of het opsteken van vingers.
- Vraag de ouders/verzorgers naar de ervaringen van de doelgroep.
- Je kunt ook een toneelstukje spelen met een interviewer of met kritiek
vanuit het publiek.
- Je kunt een doelgroeppanel invoeren; een paar mensen van de doelgroep
spreken iedere dag met de begeleiding over de activiteiten.
- Geniet vooral lekker na met de doelgroep van alle foto's, filmpjes en
misschien wel collages die er gemaakt zijn van het programma.
|